Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
above /əˈbʌv/ = PREPOSITION: boven, meer dan, over, boven ... uit, boven ... verheven; ADVERB: hierboven, boven, daarboven; NOUN: bovenstaande, bovenvermelde; ADJECTIVE: bovenstaand, bovengenoemd, bovenvermeld; USER: boven, hierboven, bovenstaande, bovengenoemde, boven de

GT GD C H L M O
accompany /əˈkʌm.pə.ni/ = VERB: begeleiden, vergezellen, gepaard gaan, samengaan, vergezeld doen gaan, accompagneren; USER: begeleiden, vergezellen, te begeleiden, vergezeld, te vergezellen

GT GD C H L M O
achieve /əˈtʃiːv/ /əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden; USER: bereiken, behalen, bewerkstelligen, te bereiken, verwezenlijken

GT GD C H L M O
adapted /əˈdæpt/ = ADJECTIVE: aangepast, bewerkt; USER: aangepast, aangepaste, geschikt, afgestemd, ingericht

GT GD C H L M O
adventure /ədˈven.tʃər/ = NOUN: avontuur, onderneming, voorval, waagstuk, gewaagde onderneming, risico, speculatie; VERB: wagen; USER: avontuur, Adventure, avontuurlijke, avonturenfilms, avonturen

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
ago /əˈɡəʊ/ = ADVERB: geleden; USER: geleden, ago

GT GD C H L M O
altered /ˈɒl.tər/ = VERB: wijzigen, veranderen, anders maken; USER: veranderd, gewijzigd, veranderde, aangepast, gewijzigde

GT GD C H L M O
aluminium /əˈlo͞omənəm/ = NOUN: aluminium; ADJECTIVE: aluminium; USER: aluminium, aluminum

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
answer /ˈɑːn.sər/ = VERB: beantwoorden, antwoorden, antwoorden op, voldoen, beantwoorden aan, verhoren, baten, honoreren, zich verantwoorden weddens; NOUN: antwoord, repliek, beslissing, verdediging, bescheid; USER: beantwoorden, antwoord, antwoorden, te beantwoorden, answer

GT GD C H L M O
antarctic /ænˈtɑːk.tɪk/ = ADJECTIVE: antarktisch; USER: Zuidpool, antarctisch, antarctica, antarctische, antarctic

GT GD C H L M O
anytime /ˈen.i.taɪm/ = USER: altijd, op elk moment, elk gewenst moment, wanneer, elk moment

GT GD C H L M O
anywhere /ˈen.i.weər/ = ADVERB: overal, ergens; USER: overal, ergens, Anywhere, waar, waar dan ook

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
automatically /ˌɔː.təˈmæt.ɪ.kəl.i/ = ADVERB: van zelf; USER: automatisch, automatische, automatisch te

GT GD C H L M O
automobile /ˌôtəmōˈbēl/ = NOUN: auto, automobiel; ADJECTIVE: auto-; USER: auto, automobiel, automobiele

GT GD C H L M O
axle /ˈæk.sl̩/ = NOUN: as, spil, aslijn; ADJECTIVE: axiaal; USER: as, axle, assen, assige, vooras

GT GD C H L M O
bars /bɑːr/ = NOUN: bar, staaf, balie, baar, stuk, slagboom, spijl, zandbank, drempel, tralie, tablet; VERB: versperren; USER: bars, staven, balken, bar, cafes

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
began /bɪˈɡæn/ = VERB: beginnen, aanvangen, aanbinden; USER: begon, begonnen, begonnen met, begon met

GT GD C H L M O
below /bɪˈləʊ/ = PREPOSITION: beneden; ADVERB: onder, beneden, naar beneden, omlaag, daarbeneden; USER: beneden, onder, hieronder, onderstaande, volgende

GT GD C H L M O
best /best/ = ADJECTIVE: best, allerbest; ADVERB: best, allerbest; VERB: overtreffen; USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de

GT GD C H L M O
body /ˈbɒd.i/ = NOUN: lichaam, lijf, carrosserie, lijk, romp, kern, hoofdbestanddeel, hoofdmacht; USER: lichaam, instantie, orgaan, body, het lichaam

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
c

GT GD C H L M O
camp /kæmp/ = NOUN: kamp, legerplaats; VERB: kamperen, legeren; ADJECTIVE: gekunsteld; USER: kamp, camping, camp, kamperen, leger

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
car /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto, wagen, de auto, car

GT GD C H L M O
changes /tʃeɪndʒ/ = NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling; VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan, omruilen; USER: veranderingen, wijzigingen, verandert, wijziging, verandering

GT GD C H L M O
chasing /CHās/ = VERB: achtervolgen, najagen, nastreven, vervolgen, jacht maken op; USER: achtervolgen, jagen, achter, lang, lang achter

GT GD C H L M O
climbing /ˈklaɪ.mɪŋ/ = NOUN: klimmers; USER: beklimming, klimmen, beklimmen, beklimmen van, climbing

GT GD C H L M O
coast /kəʊst/ = NOUN: kust, kustlijn, zeekust, zeekant, glijbaan; VERB: langs de kust varen, vrijwielen, van een helling affietsen; USER: kust, Coast, kust van, kustlijn

GT GD C H L M O
cold /kəʊld/ = NOUN: koude, verkoudheid, valling; ADJECTIVE: koud, koel, onhartelijk; USER: koude, koud, kou, cold, verkoudheid

GT GD C H L M O
computer /kəmˈpjuː.tər/ = NOUN: computer; USER: computer, de computer, computer te

GT GD C H L M O
condition /kənˈdɪʃ.ən/ = NOUN: voorwaarde, staat, toestand, conditie, stand, gesteldheid, bepaling, rang; VERB: bepalen, bedingen, voorbedingen, afhankelijk maken; USER: voorwaarde, conditie, toestand, staat, staat van

GT GD C H L M O
conditions /kənˈdɪʃ.ən/ = NOUN: voorwaarde, staat, toestand, conditie, stand, gesteldheid, bepaling, rang; VERB: bepalen, bedingen, voorbedingen, afhankelijk maken; USER: voorwaarden, omstandigheden, condities, Algemene voorwaarden, de voorwaarden

GT GD C H L M O
coolant /ˈkuː.lənt/ = NOUN: koelmiddel; USER: koelmiddel, koelvloeistof, koel, koeling

GT GD C H L M O
corner /ˈkɔː.nər/ = NOUN: hoek, tip, opkopersgroep; VERB: opkopen, accapareren, in het nauw drijven; USER: hoek, hoekschop, corner, ruimte, hoekje

GT GD C H L M O
cross /krɒs/ = VERB: oversteken, kruisen, doorkruisen, elkaar kruisen, dwarsbomen; NOUN: kruis, kruising; ADJECTIVE: gekruist, dwars, boos, kwaad; ADVERB: kruiselings; USER: oversteken, kruis, kruisen, doorkruisen, steken

GT GD C H L M O
day /deɪ/ = NOUN: dag, daglicht; USER: dag, dagen, daagse, dag van

GT GD C H L M O
days /deɪ/ = NOUN: dag, daglicht; USER: dagen, dag, werkdagen

GT GD C H L M O
december /dɪˈsem.bər/ = NOUN: december, wintermaand; ADJECTIVE: december-

GT GD C H L M O
designed /dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade; USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen

GT GD C H L M O
diameter /daɪˈæm.ɪ.tər/ = NOUN: diameter, middellijn; USER: diameter, diameter van, doorsnede, een diameter, Ø

GT GD C H L M O
discover /dɪˈskʌv.ər/ = VERB: ontdekken, blootleggen, openbaren, aan de dag leggen; USER: ontdekken, ontdek, te ontdekken, ontdekt

GT GD C H L M O
distance /ˈdɪs.təns/ = NOUN: afstand, verte, eind, verschiet, einde; VERB: voorbijstreven, achter zich laten; USER: afstand, Straal, afstand tot, verte, op afstand

GT GD C H L M O
dream /driːm/ = NOUN: droom, droombeeld; VERB: dromen, mijmeren, zich stellen; USER: droom, dromen, dream, droom van

GT GD C H L M O
driving /ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift; ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk; USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt

GT GD C H L M O
drops = NOUN: druppels, drankje; USER: druppels, drops, daalt, dalingen, dalingen van

GT GD C H L M O
during /ˈdjʊə.rɪŋ/ = PREPOSITION: gedurende, in de loop van, terwijl, onder; USER: gedurende, tijdens, in, tijdens de, bij

GT GD C H L M O
endurance /ɪnˈdjʊə.rəns/ = NOUN: uithoudingsvermogen, duur, lijdzaamheid, geduld, weerstandsvermogen; USER: uithoudingsvermogen, duurzaamheid, endurance, uithouding, volharding

GT GD C H L M O
engine /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; ADJECTIVE: motor, machine, locomotief; USER: motor, engine, de motor, Zoekmachine, motoren

GT GD C H L M O
environment /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te

GT GD C H L M O
expanse /ɪkˈspæns/ = NOUN: uitgestrektheid, uitspansel, uitbreiding, expansie; USER: uitgestrektheid, uitspansel, uitgestrekte, vlakte, Slenk

GT GD C H L M O
expedition /ˌek.spəˈdɪʃ.ən/ = NOUN: expeditie, tocht, spoed, vlugheid; USER: expeditie, tocht, expeditie van, expedition

GT GD C H L M O
exploration /ˌek.spləˈreɪ.ʃən/ = NOUN: speurtocht, onderzoeking, navorsing, speurwerk; USER: exploratie, verkenning, onderzoek, de exploratie

GT GD C H L M O
extremely /ɪkˈstriːm.li/ = ADVERB: uiterst, erg, uitermate, buitengewoon, hoogst, dringend, bijster, allemachtig; USER: uiterst, buitengewoon, uitermate, zeer, extreem

GT GD C H L M O
factor /ˈfæk.tər/ = NOUN: factor, agent; USER: factor, factor is, element

GT GD C H L M O
fateful /ˈfeɪt.fəl/ = ADJECTIVE: noodlottig, fataal, funest, onheilspellend, fatalistisch, profetisch; USER: noodlottig, noodlottige, fatale, fateful, doorslaggevende

GT GD C H L M O
fenders /ˈfendər/ = NOUN: wrijfhout, bumper, haardrand, kurkezak; USER: spatborden, fenders, stootwillen, stootkussens, fender,

GT GD C H L M O
filled /-fɪld/ = ADJECTIVE: vullend; USER: gevuld, gevulde, vol, vulde, ingevuld

GT GD C H L M O
finally /ˈfaɪ.nə.li/ = ADVERB: eindelijk, tenslotte, ten laatste, afdoend, per saldo; USER: eindelijk, tenslotte, uiteindelijk, Tot slot, ten slotte

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
floatation /fləʊˈteɪ.ʃən/ = NOUN: flotatie, gronden van een onderneming, het drijven; USER: flotatie, drijvende, floating, drijfvoorzieningen, floatation

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
found /faʊnd/ = VERB: stichten, baseren, funderen, grondvesten, gronden, oprichten, gieten; USER: gevonden, vond, vinden, vonden, hebben gevonden

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
fuel /fjʊəl/ = NOUN: brandstof, voedsel, stookmateriaal; VERB: voeden, van brandstof voorzien, brandstof opdoen, benzine innemen; USER: brandstof, brandstoffen, brandstofverbruik, splijtstof, benzine

GT GD C H L M O
fulfilled /fʊlˈfɪld/ = VERB: vervullen, uitvoeren, volbrengen, beantwoorden aan; USER: vervuld, voldaan, nagekomen, vervulde, voldaan aan

GT GD C H L M O
gear /ɡɪər/ = NOUN: versnelling, tandwiel, tuig, tandwieloverbrenging, gereedschap, koppeling, gerei, versnellingsmechanisme, tandrad, tuigage, kamwiel, kamrad; VERB: tuigen, koppelen, optuigen, versnelling geven; USER: versnelling, tandwiel, toestel, vistuig, gear

GT GD C H L M O
gearing /ˈgɪərɪŋ/ = NOUN: drijfwerk, tandwieloverbrenging; USER: tandwieloverbrenging, drijfwerk, versnelling, gearing, schuldgraad,

GT GD C H L M O
go /ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden; NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling; USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat

GT GD C H L M O
grandson /ˈɡræn.sʌn/ = NOUN: kleinzoon, kleinkind; USER: kleinzoon, kleinzoon van, achterkleinzoon, de kleinzoon, kleinkind

GT GD C H L M O
great /ɡreɪt/ = ADJECTIVE: groot, belangrijk, tof, excellent, aanzienlijk, lang, kostelijk, tiptop, voornaam; USER: groot, grote, geweldige, geweldig, leuk

GT GD C H L M O
greater /ˈɡreɪ.tər/ = USER: groter, meer, grotere, hoger, een grotere

GT GD C H L M O
greatest /ɡreɪt/ = USER: grootst, grootste, het grootst, de grootste, beste

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
heater /ˈhiː.tər/ = NOUN: kachel, verwarmer, verwarmingstoestel, geiser, bolier; USER: verwarmer, kachel, verwarmingstoestel, verwarming, verwarmingselement

GT GD C H L M O
heats /hiːt/ = NOUN: warmte, hitte, gloed, loop, zonnegloed, prikkeling; USER: verwarmt, heats, warmt, opwarmt, verhit

GT GD C H L M O
hefty /ˈhef.ti/ = ADJECTIVE: zwaar; USER: zwaar, forse, flinke, fors, fikse

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
heroic /hɪˈrəʊ.ɪk/ = ADJECTIVE: heldhaftig, heroïsch, helden-, drastisch, hoogdravend; USER: heroïsch, heldhaftig, heldhaftige, heroïsche, heldendaden

GT GD C H L M O
highlands /ˈhaɪ.ləndz/ = NOUN: hoogland; USER: hoogland, hooglanden, Highlands, hoogvlakte, hooglanden van

GT GD C H L M O
his /hɪz/ = PRONOUN: zijn, van hem, de zijne, het zijne; USER: zijn, hij

GT GD C H L M O
history /ˈhɪs.tər.i/ = NOUN: geschiedenis, historie, verhaal; USER: geschiedenis, historie, de geschiedenis, geschiedenis van

GT GD C H L M O
hundred /ˈhʌn.drəd/ = USER: hundred-, hundred, honderd, honderdtal; USER: honderd, honderdtal, honderden

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
ice /aɪs/ = NOUN: ijs, ijslaag, ijsmassa, ijsveld, consumptie-ijs; ADJECTIVE: ijs-, ijskoud; VERB: glaceren, met ijs afkoelen, frapperen, met ijs bedekken; USER: ijs, ice, consumptie, het ijs

GT GD C H L M O
if /ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval; USER: indien, als, wanneer, of, Bij

GT GD C H L M O
important /ɪmˈpɔː.tənt/ = ADJECTIVE: belangrijk, essentieel, wezenlijk, van betekenis, gewichtig, ernstig, verwaand, hoogdravend, gezwollen; USER: belangrijk, belangrijke, belang, belangrijkste, van belang

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
infinite /ˈɪn.fɪ.nət/ = ADJECTIVE: oneindig, eindeloos, onbegrensd, grenzeloos; USER: oneindig, oneindige, eindeloze, oneindig veel, eindeloos

GT GD C H L M O
installed /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten; USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
itinerary /aɪˈtɪn.ər.ər.i/ = NOUN: reisplan, reisroute, reisgids; USER: reisroute, route, route in, routebeschrijving, route in de

GT GD C H L M O
jet /dʒet/ = NOUN: git, mondstuk, gaspit, waterschaal, rookwolk, gasvlam; ADJECTIVE: gitten; VERB: uitspuiten, uitschieten, omhoogschieten; USER: jet, straalvliegtuig, straal, straalvliegtuigen

GT GD C H L M O
journey /ˈdʒɜː.ni/ = NOUN: reis, tocht, trip, toer; VERB: reizen, trekken; USER: reis, tocht, je reis, rit, weg

GT GD C H L M O
key /kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming; VERB: bevestigen, spannen; USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste

GT GD C H L M O
larger /lɑːdʒ/ = USER: groter, grotere, grote, vergroten, Afbeelding

GT GD C H L M O
level /ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand; ADJECTIVE: waterpas, vlak, horizontaal, effen; VERB: nivelleren, vlakken; USER: niveau, level, niveau van, het niveau

GT GD C H L M O
lift /lɪft/ = VERB: tillen, heffen, optillen, opheffen, verheffen, hijsen, oplichten, verhogen, optrekken; NOUN: lift, opheffing, het optillen; USER: tillen, lift, optillen, heffen, opheffen

GT GD C H L M O
limits /ˈlɪm.ɪt/ = VERB: beperken, begrenzen, limiteren, beknotten; NOUN: limiet, grens, beperking, begrenzing, grenslijn, eindpunt, afscheiding; USER: grenzen, limieten, beperkingen, grenswaarden, maxima

GT GD C H L M O
links /lɪŋks/ = NOUN: veld voor golfspel; USER: koppelingen, verbindingen, banden, schakels

GT GD C H L M O
liter /ˈliː.tər/ = NOUN: liter; USER: liter, l,

GT GD C H L M O
low /ləʊ/ = ADJECTIVE: laag, bijna leeg, zacht, diep, eenvoudig, neerslachtig; ADVERB: laag, diep, zachtjes; NOUN: laag peil, laagterecord; VERB: loeien; USER: laag, lage, vanaf, low

GT GD C H L M O
lowered /ˈləʊ.ər/ = VERB: verlagen, zakken, verminderen, laten zakken, lager worden, neerlaten, afnemen, lager draaien, afdalen, strijken, afdraaien, dreigend er uit zien, nederlaten, vernederen, afhellen, dreigen, dreigend kijken, somber kijken, doen vermageren; USER: verlaagd, neergelaten, verlaagde, omlaag, verminderd

GT GD C H L M O
m /əm/ = USER: m, m., meter

GT GD C H L M O
made /meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet; USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten

GT GD C H L M O
minimized /ˈmɪn.ɪ.maɪz/ = VERB: verkleinen, vergoelijken, tot het minimum herleiden, geringachten, onderwaarden; USER: geminimaliseerd, geminimaliseerde, minimum beperkt, beperkt, minimaal

GT GD C H L M O
minimizes /ˈmɪn.ɪ.maɪz/ = VERB: verkleinen, vergoelijken, tot het minimum herleiden, geringachten, onderwaarden; USER: minimaliseert, geminimaliseerd, vermindert, minimum beperkt, minimaliseert de

GT GD C H L M O
modifications /ˌmɒd.ɪ.fɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: wijziging, aanpassing, verandering, matiging, verzachting, beperking; USER: wijzigingen, modificaties, aanpassingen, veranderingen, wijziging

GT GD C H L M O
mounted /ˈmaʊn.tɪd/ = ADJECTIVE: gemonteerd, bereden, op het hoogte geplaatst, paarden-; USER: gemonteerd, gemonteerde, bevestigd, aangebracht, geplaatst

GT GD C H L M O
mounts /maʊnt/ = NOUN: berg, montuur, rijpaard, omlijsting, muis, rijder, rit; USER: mounts, steunen, bergen, stroken, bevestigingen

GT GD C H L M O
necessary /ˈnes.ə.ser.i/ = ADJECTIVE: nodig, noodzakelijk, vereist, benodigd, noodwendig; NOUN: noodzaak, het noodzakelijke; USER: noodzakelijk, nodig, nodige, noodzakelijke, nodig is

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
off /ɒf/ = ADVERB: uit, af, weg, eraf, verwijderd, ver; PREPOSITION: van, naast; VERB: uittrekken, afnemen, afhouden; ADJECTIVE: ver; USER: af, uit, weg, eraf, off

GT GD C H L M O
old /əʊld/ = ADJECTIVE: oud, ouwe, vroeger, ouderwets, versleten, vervallen, bejaard, vergevorderd, ervaren, verstokt; USER: oud, oude, old

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
operation /ˌɒp.ərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: werking, operatie, exploitatie, bewerking, handeling, verrichting, ingreep, uitwerking, financiële transactie, geldigheid; USER: operatie, werking, verrichting, bewerking, exploitatie

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
performance /pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling; USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties

GT GD C H L M O
period /ˈpɪə.ri.əd/ = NOUN: periode, termijn, tijd, tijdvak, duur, tijdperk, menstruatie, volzin, lesuur, omloopstijd, tijdkring, zinsnede, punt na zin, zin; ADJECTIVE: behorend tot een bepaalde tijd, behorend tot een bepaalde stijl; USER: periode, termijn, periode van, boekjaar, tijd

GT GD C H L M O
pinnacle /ˈpɪn.ə.kl̩/ = NOUN: hoogtepunt, toppunt, top, spits, torentje, pinnakel; VERB: kronen, van torentjes voorzien; USER: toppunt, hoogtepunt, top, pinnacle, bekroning

GT GD C H L M O
pole /pəʊl/ = NOUN: pool, paal, stok, dissel, staak, kuil, balanceerstok; VERB: bomen, van palen voorzien, van staken voorzien; USER: paal, pool, stok, pole, polige

GT GD C H L M O
portal /ˈpɔː.təl/ = NOUN: portaal, poort, toegang, ingang, deur, entree; USER: portaal, portal, goed, portaalsite, poort

GT GD C H L M O
preparation /ˌprep.ərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: voorbereiding, bereiding, het klaarmaken, voorbereidsel, toebereidsel, aanstalte; USER: voorbereiding, bereiding, preparaat, het preparaat, de voorbereiding

GT GD C H L M O
preparations /ˌprep.ərˈeɪ.ʃən/ = NOUN: voorbereiding, bereiding, het klaarmaken, voorbereidsel, toebereidsel, aanstalte; USER: bereidingen, voorbereidingen, preparaten, voorbereiding, de voorbereidingen

GT GD C H L M O
pressure /ˈpreʃ.ər/ = NOUN: druk, spanning, pressie, dwang, drukking; USER: druk, de druk, onder druk, druk van, spanning

GT GD C H L M O
pursuit /pəˈsjuːt/ = NOUN: achtervolging, jacht, vervolging, het streven, beoefening, najaging; USER: achtervolging, uitoefening, streven, nastreven, de uitoefening

GT GD C H L M O
ratio /ˈreɪ.ʃi.əʊ/ = NOUN: verhouding; USER: verhouding, verhouding tussen, verhouding van

GT GD C H L M O
reached /riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen, aanreiken, toereiken, overreiken, overhandigen, toesteken, bij de wind zeilen; USER: bereikt, bereikte, bereikbaar, bereiken, bereikten

GT GD C H L M O
rebuilding /ˌriːˈbɪld/ = NOUN: verbouwing; USER: verbouwing, wederopbouw, wederopbouw van, herbouwen, de wederopbouw

GT GD C H L M O
reengineering /ˌrē-ˌenjəˈnir/ = USER: reengineering, herontwerp, herstructureren, herinrichting

GT GD C H L M O
refuelling /ˌriːˈfjʊəl/ = USER: bijtanken, tanken, het bijtanken, benzinestation, het tanken,

GT GD C H L M O
remarkable /rɪˈmɑː.kə.bl̩/ = ADJECTIVE: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkenswaardig, merkelijk; USER: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkelijke, bijzondere, merkwaardige

GT GD C H L M O
replaced /rɪˈpleɪs/ = VERB: terugplaatsen, de plaats innemen van, terugzetten, terugleggen, inboeten, in de plaats stellen van; USER: vervangen, vervangen door, volgt

GT GD C H L M O
restart /ˌriːˈstɑːt/ = USER: herstart, herstarten, opnieuw te starten, opnieuw, start

GT GD C H L M O
result /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: gevolg, resultaat, leiden, resulteren, met resultaten

GT GD C H L M O
retraced

GT GD C H L M O
return /rɪˈtɜːn/ = VERB: terugkeren, terugkomen, teruggaan, teruggeven, terugbrengen, terugzenden, terugbetalen; NOUN: terugkeer, retour, teruggave, terugkomst, terugreis; USER: terugkeren, terugkeer, terugkomen, terug te keren, retourneren

GT GD C H L M O
returned /riˈtərn/ = VERB: terugkeren, terugkomen, teruggaan, teruggeven, terugbrengen, terugzenden, terugbetalen, beantwoorden, weerkeren, terugslaan, antwoorden, hergeven, opgeven, reproduceren, afvaardigen; USER: terug, teruggezonden, teruggekeerd, teruggestuurd, geretourneerd

GT GD C H L M O
road /rəʊd/ = NOUN: weg, straat, route, baan, rijweg, rede; ADJECTIVE: weg, wegen-; USER: weg, straat, de weg, road, wegenkaart

GT GD C H L M O
round /raʊnd/ = NOUN: ronde, rond, rondje, serie, schot, schijf; ADJECTIVE: rond, stevig, flink; VERB: ronden; ADVERB: rondom, in het rond; USER: ronde, ronden, rond, afronden, rondom

GT GD C H L M O
route /ruːt/ = NOUN: route, traject, baanvak, reisplan, tracé; USER: route, weg, traject, route van, routebeschrijving

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
sea /siː/ = NOUN: zee, zeewater, massa, stortzee, groot aantal; ADJECTIVE: zee-; USER: zee, overzees, op zee, de zee, sea

GT GD C H L M O
shafts /ʃɑːft/ = NOUN: schacht, steel, drijfas, stang, pijl, zuil, mijnschacht, liftkoker, werpspies, lamoenstok, lamoenboom, vlaggestok; USER: schachten, assen, shafts, as, aandrijfassen

GT GD C H L M O
shut /ʃʌt/ = VERB: sluiten, afsluiten, dichtdoen, dichtgaan, dichtmaken, insluiten, toedoen, eindigen; ADJECTIVE: dicht, toe; USER: sluiten, dicht, afsluiten, gesloten, sluit

GT GD C H L M O
sir /sɜːr/ = NOUN: heer, mijnheer; USER: mijnheer, heer, meneer, sir, De heer

GT GD C H L M O
size /saɪz/ = NOUN: grootte, maat, formaat, omvang, afmeting, kaliber, bestek, nummer; VERB: rangschikken, meten, sorteren, passend maken, appreteren, op de juiste maat brengen; USER: maat, grootte, omvang, afmeting, formaat

GT GD C H L M O
snow /snəʊ/ = NOUN: sneeuw, geklopt schuim van eieren; VERB: sneeuwen, besneeuwen, bestrooien; ADJECTIVE: sneeuwen; USER: sneeuw, snow, de sneeuw, sneeuwen

GT GD C H L M O
soft /sɒft/ = ADJECTIVE: zacht, week, slap, zoet, mals, zoetsappig, wekelijk, liefelijk; USER: zacht, zachte, soft

GT GD C H L M O
south /saʊθ/ = NOUN: zuiden, zuid; ADJECTIVE: zuid-, zuidelijk; ADVERB: zuidelijk, zuidwaarts, in zuidelijke richting, naar het zuiden; USER: zuiden, zuid, ten zuiden, South

GT GD C H L M O
space /speɪs/ = NOUN: ruimte, plaats, spatie, afstand, speling, bestek, wereldruim, tijdruimte, wijdte, tijdje; VERB: spatieren, in ruimten verdelen, ruimte laten tussen; USER: ruimte, herdenkingsruimte, de ruimte, space, plaats

GT GD C H L M O
specially /ˈspeʃ.əl.i/ = ADVERB: speciaal, bijzonder, extra, apart; USER: speciaal, speciale, speciaal zijn, bijzonder

GT GD C H L M O
standard /ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan; ADJECTIVE: standaard-, normaal, proefhoudend; USER: standaard, norm, Standard

GT GD C H L M O
start /stɑːt/ = NOUN: begin, aanvang, voorsprong, afrit, afrij, verschrikking; VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnen, begin, start, te beginnen

GT GD C H L M O
stops /stɒp/ = USER: stopt, stopt met, houdt, niet meer, gestopt

GT GD C H L M O
story /ˈstɔː.ri/ = NOUN: verhaal, geschiedenis, verdieping, etage; USER: verhaal, story, geschiedenis, verhaal van, verhaal te

GT GD C H L M O
supports /səˈpɔːt/ = NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; USER: steunt, ondersteunt, ondersteuning, ondersteund, ondersteuning voor

GT GD C H L M O
survival /səˈvaɪ.vəl/ = NOUN: overblijfsel, voorbestaan; USER: overleving, survival, overleven, voortbestaan, overlevingskansen

GT GD C H L M O
survive /səˈvaɪv/ = VERB: overleven, voortleven, doorkomen, in leven blijven, doormaken, beleven, doorleven; USER: overleven, te overleven, kunnen overleven, overleef, overleeft

GT GD C H L M O
suspension /səˈspen.ʃən/ = NOUN: schorsing, opschorting, suspensie, ophanging, onderbreking, uitstel, staking; USER: schorsing, opschorting, ophanging, suspensie, vering

GT GD C H L M O
suv /ˌes.juːˈvi/ = USER: suv, terreinwagen, sedan, coupe"

GT GD C H L M O
tank /tæŋk/ = NOUN: tank, reservoir, bak, vergaarbak, bassin, waterbak, gastank, plas, petroleumtank, aanvalswagen; VERB: vloeistof innemen, zuipen, in een tank doen, in een tank bewaren; USER: tank, reservoir, bak

GT GD C H L M O
target /ˈtɑː.ɡɪt/ = NOUN: doel, doelwit, doelgebied, mikpunt, schietschijf, schietwedstrijd, spoorwegsein, beukelaar, productiecijfer; USER: doel, doelwit, doelstelling, doel in, doelgroep

GT GD C H L M O
temperature /ˈtem.prə.tʃər/ = NOUN: temperatuur, warmtegraad; ADJECTIVE: temperatuur-; USER: temperatuur, temperatuur van, temperaturen, temperatuur in, de temperatuur

GT GD C H L M O
temperatures /ˈtem.prə.tʃər/ = NOUN: temperatuur, warmtegraad; USER: temperaturen, temperatuur, temperaturen van

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
then /ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien; CONJUNCTION: dus, ook weer; USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is

GT GD C H L M O
there /ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts; USER: er, daar, is er, zijn er, zijn

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
tire /taɪər/ = NOUN: band, luchtband, fietsband, wielband, hoepel, hoofdtooi, schort, zure melk; VERB: vermoeien, moe worden, vervelen, een band leggen om; USER: band, banden, beschrijving, bandenafmetingen, vermoeien

GT GD C H L M O
tires /taɪər/ = NOUN: band, luchtband, fietsband, wielband, hoepel, hoofdtooi, schort, zure melk; VERB: vermoeien, moe worden, vervelen, een band leggen om; USER: banden, band, banden van

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
total /ˈtəʊ.təl/ = NOUN: totaal, totaal bedrag, gezamenlijk bedrag; ADJECTIVE: totaal, geheel, algeheel, volkomen, volslagen; VERB: bedragen, optellen, totaal vormen; USER: totaal, totale, Totaal aantal, in totaal, Total

GT GD C H L M O
transcending /tranˈsɛnd,trɑːn-/ = VERB: overtreffen, te boven gaan; USER: overstijgende, overstijgend, transcenderen, overstijgen, overstijging,

GT GD C H L M O
trimmed /trɪmd/ = VERB: trimmen, bijknippen, versieren, beslaan, afzetten, opknappen, garneren, smukken, schipperen; USER: getrimd, bijgesneden, geknipt, geschoren, afgezet

GT GD C H L M O
trip /trɪp/ = NOUN: reis, tocht, uitstapje, fout, toer, toertje, misstap, struikeling; VERB: struikelen, trippelen, huppelen, fout begaan; USER: reis, tocht, uitstapje, trip, vakantie

GT GD C H L M O
union /ˈjuː.ni.ən/ = NOUN: unie, vereniging, verbond, bond, eendracht, aaneenvoeging; USER: unie, vereniging, Union, vakbond

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
used /juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt; USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast

GT GD C H L M O
vehicle /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuig, auto, voertuigen, het voertuig, wagen

GT GD C H L M O
very /ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt; ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster; USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder

GT GD C H L M O
vision /ˈvɪʒ.ən/ = NOUN: visie, visioen, gezicht, droombeeld; VERB: in een droom zien, voor ogen toveren; USER: visie, visioen, zicht, gezichtsvermogen, vision

GT GD C H L M O
waiting /wāt/ = NOUN: het wachten; ADJECTIVE: afwachtend; USER: het wachten, wachten, te wachten, wacht, klaar

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
were /wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
x /eks/ = NOUN: kus aan het einde van de brief

GT GD C H L M O
year /jɪər/ = NOUN: jaar

GT GD C H L M O
years /jɪər/ = NOUN: jaar; USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud

212 words